From 1 - 10 / 136
  • De gemiddelde doelrealisatie in natte natuureenheden in de huidige situatie, dus bij de actuele grondwaterregime (AGOR). Deze gemiddelde doelrealisatie is gebaseerd op de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG), de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en voor natuurgebieden die afhankelijk zijn van kwel, de mate van kwel.

  • Dit bestand laat de berekende toezichtsgebieden met een afstand van 10 km rondom pluimveebedrijven met een buitenverblijf zien ten tijde van de heersende vogelgriep in 2006.

  • Historische waterschappen 1901-1920. De oprichtingsdatum ligt tussen de genoemde jaartallen.

  • Inventarisatie van indicatieve archeologische waarden. Een indicatieve waarde heeft betrekking op de bovenste 1,2 meter van de ondergrond. Op de kaart staan gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde en gebieden waar geen verwachtingswaarde van bekend is ('Geen gegevens'). Deze laatste categorie betreft veelal stads- en dorpskernen. De Cultuurhistorische Waardenkaart is op 26 september 2006 definitief vastgesteld door GS van Noord-Brabant.

  • Deze kaart geeft informatie over het organische stofgehalte in de bovengrond.

  • Inventarisatie van gekende archeologische monumenten. Het betreft terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben. Voor een deel zijn de archeologische monumenten beschermd ex artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Voor een deel betreft het archeologische monumenten waarvoor deze bescherming (nog) niet gerealiseerd is, maar waarvoor wel een planologische bescherming noodzakelijk is. De Cultuurhistorische Waardenkaart wordt op 22 maart 2005 in ontwerp vastgesteld door GS van Noord-Brabant.

  • Inventarisatie van historische groenstructuren in het landschap. De groenelementen en structuren zijn veelal door ingrepen van de mens ontstaan. Meestal zijn deze omwille van de functionaliteit ontstaan, denk maar aan houtwallen, heggen, grienden- en hakhoutcultuur, plantage- en ontginningsbossen en bomenrijen. Vaak worden deze nu als natuur beschouwd. Daarnaast zijn er ook groenelementen die esthetische/culturele overwegingen ontstaan, zo kennen we diverse parken, pastorietuinen, dreven en bepaalde solitaire bomen (Juliananlinde). Beide groepen vormen het levend erfgoed van onze provincie. De groenstructuren zijn voorzien van beschrijvingen en foto's. De Cultuurhistorische Waardenkaart is op 26 september 2006 definitief vastgesteld door GS van Noord-Brabant.

  • Inventarisatie van monumentale bomen. De punten op de kaart geven solitaire bomen weer die een cultuurhistorische betekenis hebben, minimaal 90 jaar oud zijn en in goede gezondheid verkeren. Alle bomen zijn voorzien van beschrijvingen. De Cultuurhistorische Waardenkaart is op 26 september 2006 definitief vastgesteld door GS van Noord-Brabant.

  • Een klein gedeelte van Zeeland wordt in beslag genomen door de kustzone: het gebied van de duinen en hun onmiddellijke omgeving. De kustzone bestaat uit het strand, de zeereep, de (Jonge) duinen en de binnenduinrand (‘manteling’ of ‘zoom’). Op Schouwen-Duiveland is dit een breed gebied, op Walcheren en in Zeeuwsch-Vlaanderen slechts een smalle strook. Na de laatste IJstijd (Weichselien, 73.000 – 10.000 jaar geleden) begon onder invloed van een warmer en vochtiger klimaat de zeespiegel te stijgen. Op een gegeven moment ontstond langs de Nederlandse kust een reeks parallelle strandwallen die zich steeds verder uitbreidden. Door verstuivingen ontstonden hierop lage duinen, de Oude Duinen. In de Romeinse Tijd sloeg de uitbouw van de West-Nederlandse kust om in een afname (die tot op heden voortduurt, zij het vertraagd door de kustverdediging). De strandwallen waren al vroeg bewoond. Op Schouwen-Duiveland zijn archeologische vondsten uit het Neolithicum (4.300 tot 2.000 jaar v. Chr.) gedaan. Ook in de Bronstijd en de IJzertijd vond bewoning plaats, evenals in de Romeinse Tijd. Aan het einde daarvan raakte met name de kuststrook dicht bevolkt. In de 3e eeuw nam de bevolking sterk af, maar hernieuwde groei volgde in de Vroege Middeleeuwen. In het begin van de Late Middeleeuwen (1000-1200) werden over de Oude Duinen en ten westen daarvan de Jonge Duinen gevormd. Deze zijn waarschijnlijk voor een deel ontstaan onder invloed van de mens. Verschillende factoren waren in het spel. Klimaatsverandering, overbeweiding en ontbossing leidden tot het vrijkomen van zand dat vervolgens ging stuiven en nieuwe duinen begon te vormen. In het overgangsgebied van de duinen naar de polder komen in Schouwen-Duiveland en Walcheren vroongronden voor: glooiende duingraslanden, waar het zand over het achterliggend kleigebied is gestoven. Vaak werden deze gebieden gebruikt als gemeenschappelijke weidegronden. Een andere typische vorm van ontginning van de duinen was de aanleg van elzenmeten, zoals dit in de binnenduinrand van Schouwen werd gedaan. In de natte terreingedeelten werden percelen van 2 tot 3 ha van greppels voorzien en beplant met elzen. Het hakhout werd gebruikt als brandhout. Om de elzenmeet heen lag vaak een houtwal of sloot. Vanaf de 19e eeuw werd het duingebied een steeds interessanter woon- en recreatiegebied. Naast de al bestaande landgoederen ontwikkelden zich villadorpen en grote badplaatsen, volledig gericht op het toerisme, zoals Renesse en Cadzand-Bad. Eveneens een van oorsprong 19e -eeuwse ontwikkeling is de stichting van duinwaterleidingbedrijven.

  • rechthoekig bassin tegen buitenzijde van zeedijk, bestemd voor de kweek van oesters.